Judges 6

Inleiding

Gideon is geen bevrijder aan wie maar één vers wordt gewijd, zoals Samgar. Hij is ook geen bevrijder die in de schaduw van een vrouw staat, zoals Barak. In Gideon krijgen we een bevrijder voor ons die door God Zelf wordt verwekt en opgeleid. Anders dan bij de eerdergenoemde richters worden we bij Gideon in staat gesteld zijn persoonlijke oefeningen te zien en hoe hij ertoe wordt gebracht om op één lijn te komen met Gods gedachten.

God gaat met Gideon aan de slag. Met wijsheid en geduld maakt Hij van Gideon een instrument dat Hij kan gebruiken tot zegen voor Zijn volk. Gods handelwijze met Gideon is er een voorbeeld van hoe God ieder die Hem kent en liefheeft en ernaar verlangt Hem te dienen, op een dienst voor Hem voorbereidt. Die dienst bestaat dan niet uit een eenmalige actie, maar uit een heel leven van dienstbaarheid.

In de hand van Midian

Na veertig jaar rust is het weer zover. Er is een nieuwe generatie opgestaan in Israël. Voor hen zijn Gods bemoeienissen met Zijn volk in het verleden slechts geschiedenis. Dit nieuwe geslacht is niet beter dan hun vaderen. Ook zij doen wat slecht is in de ogen van de HEERE. Opnieuw moet God Zijn tucht over het volk laten komen. Hij heeft hen te lief om hen op de verkeerde weg te laten voortgaan.

God wil omgang met Zijn volk. Hij wil hun graag vertellen wat er in Zijn hart voor hen leeft. Hij wil ook graag dat zij Hem vertellen wat er in hun hart is voor Hem. Wat moet het God verdriet doen om Zijn volk zo te zien reageren op al Zijn liefde. Hij wil Zijn volk leren en onderwijzen door hun gemeenschap met Hem. Als ze dat niet willen, moet Hij hen leren en onderwijzen door de hand van een vijand.

Dit keer gebruikt God Midian. Midian is een familievolk van Israël. Ze zijn met elkaar verbonden via Abraham. Midian is een zoon van Abraham en Ketura (Gn 25:1-2). Zeven jaar, dat spreekt van een volkomen periode, zuchten de Israëlieten onder deze overheersing. De naam Midian betekent ‘twist’. Is deze vijand niet te herkennen in het leven van veel afgeweken christenen? Is hij ook niet aanwezig in geloofsgemeenschappen waar men met elkaar overhoopligt? In de volgende verzen zien we de uitwerking daarvan.

In de holen, grotten en bergvestingen

Nog nooit waren de Israëlieten zo diep gezonken. Ze worden gedwongen om zwervers en vluchtelingen te zijn in hun eigen land en ze verliezen hun vrijheid. Dat is het resultaat als Gods volk geen prijs meer stelt op de dingen van God. Het volk wordt verstrooid, ieder graaft zijn eigen schuilplaats, er is geen eenheid meer.

In een gemeenschap van christenen waar men niet meer samen bezig kan zijn met de zegeningen die God heeft gegeven, waar men niet meer samen naar de Bijbel luistert, krijgen twist en strijd gemakkelijk de overhand. In plaats van samen naar de Heer Jezus te kijken kijkt men naar elkaar. Daarbij probeert men dan niet iets van de Heer Jezus in elkaar te ontdekken, maar ergert men zich aan elkaar. De verhoudingen kunnen dan zo vertroebeld raken, dat er geen vertrouwen meer is in elkaar.

In plaats van vriendschap, openheid, vertrouwen, vrijheid, houdt men zijn mond en ontloopt men elkaar. Er komt achterdocht en fluisteren achter de hand. Men heeft zich ingegraven in zijn eigen stellingen, de holen en de grotten en de bergvestingen. Het wordt een loopgravenoorlog. Het slot van het liedje is dat men elkaar gaat bijten en opeten (Gl 5:15). Zo wordt het mooie van de christelijke gemeenschap verdorven en worden langdurige vriendschappen verbroken. Levens verbitteren en geloofsgemeenschappen springen uit elkaar.

Als Israël gezaaid heeft

De vijand weet precies wanneer hij moet komen: op het moment dat er is gezaaid. Hij zal alles doen om te voorkomen dat het gezaaide opkomt, zodat er geen voedsel is voor het volk en het krachteloos wordt. Om de gelovige te verzwakken doet de satan zijn uiterste best hem zijn voedsel te ontnemen. Door allerlei dingen weerhoudt hij hem ervan om de Bijbel te lezen of samenkomsten tot opbouwing te bezoeken. Hij weet daarbij uitstekend welk middel hij bij elk lid van Gods volk kan gebruiken. Hij kan daarvoor uit een geweldig arsenaal putten.

De Midianieten komen niet alleen. Amalek is er ook bij. Amalek is een beeld van het vlees. Deze twee vijanden gaan altijd hand in hand. In Galaten 5 wordt als een van de werken van het vlees ”twist” genoemd (Gl 5:19-20). In het gevolg daarvan komt een menigte soorten van kwaad mee, wat we voorgesteld zien in “de mensen van het oosten”. De satan mobiliseert al zijn krachten om te voorkomen dat een gelovige ook maar iets inzamelt van de vruchten van het land.

Geen schaap, geen rund en geen ezel

Gaza is een Filistijnse plaats. De Filistijnen maken zich hier, evenals elders, een met de vijanden van Israël. Gaza is een grote opslagplaats van gestolen goederen die daar door de Midianieten naartoe zijn gebracht. De opbrengst van het land komt uiteindelijk in Filistijnse handen terecht.

We hebben al eerder gezien dat Filistijnen naamchristenen voorstellen. Het zijn mensen die beweren tot het volk van God te behoren, maar er niet toe behoren omdat ze geen leven uit God hebben. Zij eisen de vrucht van het land, de geestelijke zegen, voor zichzelf op, terwijl ze die ontroven aan hen die werkelijk het volk van God vormen. Dit kan alleen gebeuren door de ontrouw van Gods volk, de gemeente, omdat het niet leeft in wat God heeft geschonken. De gezamenlijke vijanden zorgen ervoor dat er voor Gods volk niets overblijft om van te leven. Het gevolg daarvan is dat er geen kracht is.

Wat is er van de gemeente overgebleven, als het gaat om haar getuigenis in de wereld? We zien het in het boek Handelingen. Hoe krachtig is in het begin haar getuigenis. Die kracht is verdwenen. Een van de oorzaken daarvan is, dat in de christenheid de Bijbel niet meer als het ware voedsel aan de christenen wordt voorgehouden. Mensen die de Geest niet bezitten, hebben de Bijbel ‘veroverd’ en leggen die uit naar eigen inzichten. Een andere oorzaak is dat christenen zelf niet openstaan voor het zuivere Woord van God. Paulus waarschuwt Timotheüs dat er een tijd zal komen “dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar naar hun eigen begeerten voor zichzelf leraars zullen verzamelen, om zich het gehoor te laten strelen” (2Tm 4:3).

Zo blijft er “in Israël niets over om van te leven: geen schaap, geen rund en geen ezel”. Als de Bijbel geen voedsel meer bevat voor de christen, is het ook gedaan met het offeren, waarvan schaap en rund spreken, en de dienst voor de Heer, waarvan de ezel spreekt.

Zeer verarmd

Het land waarvan God gezegd heeft dat het een land is “waarin u zonder schaarste brood zult eten” (Dt 8:9), is in grote armoede geraakt. Als de Bijbel in huis is, hebben we daarmee alle schatten van de hemel binnen handbereik. Maar als we er niet toe komen de Bijbel open te doen en die biddend te gaan lezen, hebben we er niets aan.

We kunnen weten dat we in het land wonen, met andere woorden, dat we “gezegend zijn met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten in Christus” (Ef 1:3), maar wat hebben we daaraan als ons leven beheerst wordt door bitterheid en twist? We zijn dan ondanks onze rijkdom armoedzaaiers. Het wordt tijd om, net als de Israëlieten doen, te gaan roepen tot God, opdat Hij uitkomst geeft.

Een profeet en zijn boodschap

Het geroep van de Israëlieten wordt door God beantwoord, maar niet met een directe uitredding. Het antwoord van God is niet dat, wat ze hebben verwacht. Voordat Hij Zijn volk gaat bevrijden, moet er eerst iets anders gebeuren. Om dat te bewerken bedient God Zich voor het eerst in dit boek van een profeet. Hij wil namelijk dat Zijn volk de zonde gaat voelen in hun geweten.

Hun geroep is blijkbaar alleen het gevolg van hun ellende en is niet veroorzaakt door de oorsprong ervan. Gods heilige wijsheid openbaart als antwoord op hun geroep, door de profeet, de oorzaak van hun ellende. Het doel daarvan is dat het volk tot een grondige veroordeling van die oorzaak komt. Alleen dan kan er sprake zijn van een duurzaam herstel.

De profeet laat ons het werk van de Geest van God zien Die het geweten van het volk wakker schudt en aanwijst waar het is afgeweken. Dat is geen taak die in dank wordt afgenomen. Jeremia heeft aan den lijve ondervonden hoe hij naar het leven wordt gestaan vanwege de woorden die hij namens God spreekt. Ja, zolang profeten dingen zeggen die de mensen graag horen, hebben ze geen kwaad te duchten (Js 30:10). Zulke profeten oogsten vaak applaus, maar het resultaat van hun dienst is niet van lange duur.

Als God een profeet stuurt die het volk op zijn falen wijst, is dat, opdat het verkeerde wordt ingezien en beleden, zodat voor God de weg weer open is om het te zegenen. Gods uiteindelijke doel is altijd zegen. Daarom kan een belijdenis geen vluchtige, oppervlakkige zaak zijn. Zo’n belijdenis bewerkt geen echte bekering. Als er in het leven van een gelovige iets fout is gegaan, is het noodzakelijk dat niet alleen de fout wordt beleden, maar ook de oorzaak ervan wordt ingezien. Iemand wordt pas echt hersteld, als hij tot de oprechte erkenning is gekomen dat zijn zonde is voortgekomen uit zijn zondige natuur.

Een zonde is geen schoonheidsfoutje, maar een uiting van het zondige vlees dat niet is gehouden op de plaats waar het hoort, namelijk de dood. Wie dit oprecht erkent, zoekt geen excuses voor zijn handelwijze en zoekt ook niet naar verzachtende omstandigheden. Eerlijk zelfoordeel, zonder anderen als schuldig of medeschuldig te verklaren, is het beste bewijs van de waarachtigheid van iemands belijdenis.

De naam van de profeet wordt niet genoemd, die doet er niet toe. Bij een profeet gaat het om zijn boodschap. De profeet houdt geen lange rede. Hij getuigt van Gods daden ten gunste van Zijn volk in het verleden. Aan Gods kant is er geen falen. Hij stelt de trouw van God tegenover de ongehoorzaamheid van het volk. Het goede dat God voor hen heeft gedaan, zou aanleiding genoeg moeten zijn om Hem trouw te blijven. Bovendien heeft Hij hen gewaarschuwd geen andere goden te vereren. Maar helaas, het slotwoord, de conclusie van de profeet moet zijn: “Maar u hebt niet naar Mijn stem willen luisteren.” Dit moet diep in het geweten van het volk dringen en daar zijn heilzaam werk doen.

Intussen wordt het instrument voor zijn taak gereedgemaakt. Hem, Gideon, heeft God uitgekozen om Zijn volk te verlossen.

Gideon

De Engel van de HEERE – dat is de Heer Jezus, zoals we eerder hebben gezien – komt bij Gideon op bezoek. Gideon is druk bezig met de opbrengst van het land. Die wil hij niet in handen van de Midianieten laten vallen, maar er zelf van genieten.

De betekenis van de namen in dit vers geeft ons een indruk van de geestesgesteldheid van Gideon. Ofra betekent ‘stof’. Iemand die zich de schande van Gods volk, dat het onderworpen is aan de wereld, echt bewust is, zal zich in het stof bevinden. Daar is geen roemen op een bepaalde positie, maar nederigheid. Joas betekent ‘de HEERE is ondersteuning’. Iemand die de zwakheid en hopeloosheid kent van de situatie waarin Gods volk verkeert, zal zijn steun zoeken en vinden in de Heer.

Bij de naam Abiëzer, dat ‘mijn vader is hulp’ betekent, kunnen we aan hetzelfde denken, terwijl de gedachte aan een relatie eraan wordt toegevoegd. Wij mogen God kennen als Vader. Gideon betekent ‘neerhouwer’. Alles wat zichzelf verhoogt, moet worden neergehouwen. Straks zal hij die naam openlijk eer aandoen. Nu doet hij die naam eer aan door zichzelf in het stof (Ofra) neer te werpen.

Bij Ofra staat een eik. Het woord eik betekent letterlijk ‘een sterke boom’. Als we nu die twee, eik en Ofra, combineren, zien we een samengaan van kracht en zwakheid naar voren komen. We zullen in de geschiedenis van Gideon zien hoe de kracht van God in de zwakheid van Gideon werkzaam is.

Gideon is bezig met het dorsen van tarwe in de wijnpers, een ongebruikelijke plaats. De wijnpers is leeg, dat wil zeggen dat er geen vreugde is. Wijn is een beeld van de vreugde (Ri 9:13). De wijnpers stelt ook oordeel voor (Js 63:2-3). In dagen van twist en strijd, als Midian de overhand heeft, kunnen we alleen wat voedsel krijgen bij de wijnpers, dat is in de erkenning van het oordeel dat God over ons heeft moeten brengen.

Wie werkelijk buigt onder dit oordeel, mag kijken naar het kruis. Dat is uiteindelijk de plaats waar het oordeel van God over onze ontrouw is voltrokken aan de Heer Jezus. Voor het geloof is daar altijd voedsel en daar alleen zijn we veilig voor ‘Midian’, de geest van twist, want die kan bij het kruis niet bestaan.

Gideon stelt een beginsel voor. In hem zien we een geest of gezindheid die het volk kan bevrijden van twist en strijd. Hij is onbewust bezig zichzelf voor te bereiden om de bevrijder van het volk te worden. Wie bezig is met de Heer Jezus en Zijn werk op het kruis zoals dat in het Woord van God wordt verteld, kan op een bepaald moment door God worden gebruikt om een leider, herder, oudste, bevrijder te zijn.

De HEERE is met u

Gideon zal verschrikt hebben opgekeken als hij plotseling een stem hoort die tegen hem zegt: “De HEERE is met u.” Toch wordt hij niet bang. Dat wordt hij pas in Ri 6:22 als het tot hem doordringt Wie hij op bezoek heeft. En wat te denken van “u, strijdbare held”? Van strijdbaarheid is op het eerste gezicht niets te zien bij deze man die zich verbergt voor de vijand. Maar voor God telt dat Gideon vastbesloten is om zichzelf van voedsel te voorzien. Ondanks de overmacht van de vijand, ondanks de angst bij de Israëlieten, is hier een man die bezig is met de vrucht van het land. De persoonlijke trouw, in een tijd waarin iedereen het erbij laat zitten, staat hier op de voorgrond. Dat noemt God strijdbaarheid. Dan zijn we in Zijn ogen een held.

Als we persoonlijk bezig zijn om voedsel uit Gods Woord op te diepen en niet meedoen aan de ‘twist’ om ons heen en ons er niet bij neerleggen, zullen we de bijzondere nabijheid van de Heer ervaren. We zullen Hem horen zeggen dat Hij met ons is. Deze toezegging geldt voor elk moment dat we ons met de Bijbel bezighouden op een manier dat we duidelijk de stem van God kunnen horen. Deze toezegging geldt ook voor alle opdrachten die we van Hem te horen zullen krijgen. Zó begint God Zijn gesprek met Gideon. Is dat niet een bemoedigend begin?

Waar zijn al Gods wonderen?

Er ontstaat een gesprek tussen Gideon en de HEERE. Het is schitterend om te zien hoe de HEERE Gideon alle ruimte geeft om te zeggen hoe hij de dingen beleeft. De HEERE gaat telkens op de vragen van Gideon in en antwoordt hem op een manier, zoals alleen Hij dat kan.

De antwoorden zitten vol bemoediging voor ieder die van de Heer een bepaalde opdracht krijgt. We zullen zien dat hier veel geleerd kan worden over de vorming van de dienaar – zoals wij er hopelijk ook een willen zijn – die een werk voor de Heer mag gaan doen. Soortgelijke gesprekken komen vaker voor in de Bijbel, bijvoorbeeld tussen Mozes en de HEERE (Ex 3:11-22; Ex 4:1-12) en tussen Ananias en de Heer Jezus (Hd 9:10-19).

Als we weten dat God ons roept om iets voor Hem te doen, mogen we daarover met Hem praten. We mogen onze eventuele bezwaren indienen. God luistert naar ons en neemt onze tegenwerpingen serieus. Hij antwoordt. Er is één voorwaarde: God gaat met ons in gesprek zolang Hij bij ons de bereidheid ziet om te doen wat Hij van ons vraagt. Als onze bezwaren voortkomen uit ongeloof en onwil, is het over en uit met het gesprek (Ex 4:13-17).

Er is nog een prachtige karaktertrek bij Gideon te zien. God heeft gezegd: “De HEERE is met u, strijdbare held.” Wat zegt Gideon? “Als de HEERE met ons is.” Hij maakt zichzelf een met het hele volk. Al is Gideon persoonlijk trouw, hij claimt God niet voor zichzelf alleen. God is de God van het hele volk. Het welzijn van het hele volk gaat hem ter harte en niet alleen zijn eigen welzijn.

Dan komen de vragen. Gideon heeft gehoord van alles wat God ten gunste van Zijn volk heeft gedaan toen Hij hen uit Egypte voerde. Gideon gelooft dat. Hij twijfelt niet aan de geschiedenis van het volk en wat God met en voor hen heeft gedaan. Maar waar blijft God nu? Is Hij niet meer Dezelfde? Ja, Hij wel, maar het volk niet. De HEERE heeft hen verstoten, althans zo ervaart Gideon dat.

In Romeinen 11 komt die vraag ook naar voren: “Heeft God Zijn volk verstoten?” (Rm 11:1a). In het volgende vers komt het antwoord: “God heeft Zijn volk niet verstoten dat Hij tevoren heeft gekend” (Rm 11:2a). God heeft vanwege de ontrouw van het volk hen voor een tijd moeten prijsgeven aan hun vijanden, maar met het doel om hen naar Zichzelf terug te brengen. Zo zal God Zich ook in de toekomst over Zijn volk ontfermen, door de grote Bevrijder, de Messias van het volk, de Heer Jezus.

Ook hier, bij Midian, laat God zien dat Hij Zijn volk niet heeft verstoten. Hij maakt een bevrijder gereed voor zijn taak en dat is Gideon. Als we hem in dit vers horen spreken, zien we twee dingen die altijd samengaan bij iemand die door God wordt geroepen tot een taak te midden van Zijn volk. Die twee dingen zijn dat hij zich vereenzelvigt met Gods volk en dat hij het Woord van God gelooft zoals hem dat is overgeleverd door de vaderen.

De opdracht

Gideon heeft God verteld hoe hopeloos de situatie is. Nu krijgt hij de opdracht daarin verandering aan te brengen. Vaak zijn het de dingen die we als nood bij God brengen waarvan Hij ons opdraagt er iets aan te doen. We zijn dan voor God de meest geschikte instrumenten. Als iemand ziet dat er behoefte is aan kinderwerk, gaat hij of zij daarvoor bidden, mogelijk zonder eraan te denken dat het iets voor hem of haar zelf zou zijn. Toch geeft de aanvoeling van de nood al iets aan van de betrokkenheid bij dit werk voor de Heer.

Dit kunnen we betrekken op tal van andere dingen. Het geldt overigens alleen voor mensen die, net als Gideon, leven in gemeenschap met God. Het gaat namelijk om mensen die in hun leven de Heer alle ruimte geven. In het leven van zulke mensen nemen bijbellezen en bidden de centrale plaats in. Daar draait hun leven om, daar putten ze hun kracht uit.

God geeft Gideon voor zijn opdracht geen nieuwe kracht, maar zegt: “Ga in deze kracht van u.” Welke kracht is dat? Dat is de kracht waarmee hij zijn eten uit handen van de vijanden heeft gehouden om er zelf van te genieten. Daardoor heeft hij ook voldoende kracht om Israël te bevrijden.

Wat de HEERE vervolgens tegen hem zegt, moet alle twijfel over zijn opdracht wegnemen. Gideon mag gaan in Naam van zijn Zender. Hij hoort Hem zeggen: “Heb Ik u niet gezonden?” Dit is alles wat nodig, maar ook noodzakelijk is om een dienstwerk te doen. Zonder dat Hij dit tegen ons zegt, kunnen we niet gaan. Gaan we dan toch, dan maken we brokken.

Een andere belangrijke les in verbinding met de roeping tot een dienstwerk is dat God iemand roept die bezig is. Gideon is aan het werk als hij geroepen wordt. Hetzelfde zien we bij de roeping van de discipelen door de Heer Jezus (Mt 4:18-22). God zoekt geen mensen die niets te doen hebben, maar mensen die ijverig zijn in het doen van de gewone, dagelijkse dingen.

Een nieuwe tegenwerping

Gideon voert een nieuw argument aan, waardoor hij meent dat hij niet aan Gods opdracht kan voldoen: hij voelt er zich niet toe in staat. Nu is het altijd goed om niet te hoog van jezelf te denken. Daartoe wordt ieder van ons vermaand in Romeinen 12, waar Paulus zegt dat ieder “[van zichzelf] niet hoger moet denken dan het behoort” (Rm 12:3). Maar dit mag nooit een excuus zijn om ons te onttrekken aan wat God van ons vraagt.

Gideon wijst op zijn geringe afkomst en de plaats die hij inneemt in het gezin waartoe hij behoort. Manasse is de stam die als enige gedeeld is. De ene helft woont in het land en de andere helft woont erbuiten. Hij weet wat het betekent om in een situatie van verdeeldheid te verkeren. Vaak heb je dan al zoveel ruzie en twist met de bijkomende ellende gezien, dat je geen zin meer hebt in nog meer strijd, al is dat ook de goede.

Zijn plaats in het gezin – hij is de jongste – lijkt erop te wijzen dat hij nooit echt betrokken is in het familiegebeuren. Dat is David ook overkomen (1Sm 16:4-11). David wordt gewoon vergeten als Samuel het hele gezin heeft samengeroepen. Dat kan een gevoel geven dat je waardeloos bent, onbelangrijk, dat je van geen nut bent. Gideon kan zich zo hebben gevoeld.

Misschien voelen wij ons ook zo. Toch mogen we er zeker van zijn dat God juist dan iets met ons kan beginnen. Onze zwakheid en het niet in tel zijn bij anderen maakt ons geschikt als een werktuig voor God. Wat God door ons heen wil doen, moet alleen aan Hem toegeschreven worden en niet aan ons. Is het niet groot dat God ons in onze geringheid en zwakheid wil gebruiken?

Luister naar wat Paulus zegt in 2 Korinthiërs 12. Als hij gebeden heeft om bevrijd te worden van iets dat hem zwak en verachtelijk maakt, zegt de Heer tegen hem: “Mijn genade is u genoeg; want de kracht wordt in zwakheid volbracht” (2Ko 12:9a). Het antwoord van Paulus is: “Heel graag zal ik dus veeleer roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus op mij woont. Daarom heb ik een welgevallen in zwakheden … voor Christus; want wanneer ik zwak ben, dan ben ik sterk” (2Ko 12:9b-10). Kijk, dat is waartoe wij moeten komen. Niet ons sterk voelen in eigen kunnen, maar ons zwak voelen; dan kan God met ons Zijn werk doen.

Gideon ziet op zichzelf en dan is er geen kracht. Maar het kleine ‘ik’ is net zo’n grote verhindering om door God gebruikt te worden als het grote ‘ik’. Als we dat erkennen, mogen we zeggen wat Paulus zegt: “Ik vermag alles door Hem Die mij kracht geeft” (Fp 4:13).

Ik zal met u zijn

De manier waarop de HEERE op het laatste argument van Gideon ingaat, is bemoedigend. In Ri 6:14 is hij in zijn opdracht gesteund door het bewustzijn dat de HEERE zijn Zender is. Dat geeft de waarde aan de taak die hij moet gaan uitvoeren. In dit vers gaat het nog een stap verder. De HEERE zegt dat Hij Zelf meegaat.

Deze belofte van de Heer geldt ook nu. Na Zijn opstanding geeft Hij Zijn discipelen de opdracht: “Gaat dan heen, maakt alle volken tot discipelen, hen dopend tot de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en hen lerend te bewaren alles wat Ik u heb geboden” (Mt 28:19). Daaraan voegt Hij toe, en daarmee besluit het evangelie naar Mattheüs, zodat die woorden als het ware in de oren van de discipelen blijven naklinken: “En zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw” (Mt 28:20).

In de voorbije eeuwen zijn tallozen door deze woorden bemoedigd en hebben de taak volbracht die hun was opgedragen. Laten wij ons ook maar door deze woorden bemoedigen voor de ons opgedragen taken. Al hebben we een leger van helpers om ons heen, maar we hebben de Heer niet, dan zullen we nog verliezen. Al zijn we helemaal alleen, maar we hebben de Heer aan onze zijde, dan zullen we de grootste vijandelijke legermacht kunnen verslaan “alsof [het maar] één man [was]”. Dat dit echt de ‘logica’ van het geloof is, zal de geschiedenis van Gideon ons verder leren.

De vraag om een teken

Gideon is nu overtuigd van zijn opdracht en vat moed door de toezeggingen van de HEERE. Hij heeft nog één verzoek. Hij wil absolute zekerheid dat hij te maken heeft met de HEERE Zelf. Deze zekerheid vindt hij van wezenlijk belang voor het volbrengen van zijn missie. Daarom vraagt hij om een teken.

Een mooi voorbeeld, waard om na te volgen, hebben we in de manier waarop Gideon zijn vraag stelt. Hij doet dat niet vanuit een houding die spreekt van het recht dat hij op een teken zou hebben. Zijn houding laat zien dat hij er geen aanspraak op kan maken: “Als ik dan genade gevonden heb in Uw ogen.”

De vraag om een teken past niet bij de nieuwtestamentische gelovige. Hij heeft geen teken nodig, omdat hij het hele Woord van God heeft en ook de Heilige Geest Die in hem woont. Wie zekerheid over een bepaalde zaak wil hebben, kan het Woord van God lezen en in gebed aan God vragen of Hij door Zijn Woord en Geest de dingen duidelijk wil maken. God kan daarvoor ook anderen gebruiken, bijvoorbeeld in samenkomsten waar het Woord wordt verkondigd, of door persoonlijke gesprekken met gelovigen die met de Heer leven.

Gideon bezit niet de volle openbaring van God en hij heeft ook de Heilige Geest niet inwonend. Vandaar dat zijn vraag om een teken niet verkeerd is. Hierbij kan nog wel worden opgemerkt dat ook in het Oude Testament God het meest geëerd wordt door onvoorwaardelijk geloof. Ook is het in die tijd niet noodzakelijk een teken te vragen om Gods wil te leren kennen of ter bevestiging van wat Hij heeft gezegd.

Een duidelijk bewijs daarvan vinden we in Hebreeën 11. Van de gelovigen die daar worden opgesomd, wordt telkens gezegd dat zij “door geloof” iets hebben gedaan, zonder dat zij daarvoor bepaalde zichtbare tekenen hebben ontvangen. Overigens wordt ook Gideon daar vermeld. Hij heeft zich niet in de eerste plaats door tekenen laten leiden, maar door geloof.

Een vers dat door alle eeuwen heen van grote betekenis is geweest bij het zoeken naar de wil van God, is: “Ik onderwijs u en leer u de weg die u moet gaan; Ik geef raad, Mijn oog is op u” (Ps 32:8). Bij de bespreking van de Ri 6:36-40 horen we nog iets meer over het vragen van een teken om de wil van God te leren kennen.

Ik zal blijven

Het is treffend: God voldoet aan Gideons verzoek. Het lijkt haast een bevel voor Hem, maar Hij schikt Zich. Wat is Hij genadig in Zijn handelen met Gideon en met ons als Hij het oprechte verlangen ziet om Hem te eren. Hij gaat dan aan veel onkunde voorbij. Gideon wil de HEERE iets aanbieden. Door het gesprek met Hem is er bij Gideon een verlangen ontstaan om een offer te brengen. Dat is wat God in zijn hart ziet en daarop wil Hij graag wachten.

Als wij met de Heer Jezus hebben gesproken, krijgen we dan ook het verlangen om Hem een offer te brengen? We kunnen ons uiten in dankzegging en het uitspreken van onze bewondering voor Hem en wat Hij heeft gedaan.

Het offer

Terwijl Gideon zijn offer klaarmaakt, blijft de HEERE geduldig wachten. Het offer dat hij brengt, is niet gering als we bedenken dat het een tijd van grote schaarste is (Ri 6:4).

Een geitenbokje, het dier dat Gideon als offer klaarmaakt, wordt meestal gebruikt voor het brengen van een zondoffer (Lv 4:23; Lv 16:5). Door dit offer brengt Gideon in beeld iets tot uitdrukking waarvan wij kunnen leren. Het zondoffer is een beeld van de Heer Jezus in Zijn werk op het kruis, waar Hij het oordeel over de zonde heeft ondergaan. Gideon laat zien dat hij zich bewust is dat er voor de zonde van het volk en voor hem persoonlijk alleen redding is door een offer. Wij weten dat het spreekt van wat de Heer Jezus heeft gedaan op het kruis.

Het andere offer dat hij brengt, de “ongezuurde [broden] van een efa meel”, doet denken aan het graanoffer dat in Leviticus 2 op verschillende manieren wordt beschreven (Lv 2:1-7). Dit is een niet-bloedig offer en spreekt van het leven van de Heer Jezus.

Het is voor God een vreugde als wij Hem vertellen Wie de Heer Jezus is geweest in Zijn leven op aarde en in Zijn werk op het kruis. Wij komen niet met letterlijke, maar met geestelijke offers. De Heer Jezus zegt daarover: “Er komt een uur, en het is er, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid; immers de Vader zoekt zulke personen die Hem aanbidden” (Jh 4:23). Als we iets hebben gezien van de schoonheid en heerlijkheid van de Zoon van God, zal God, de Vader, Zich erover verheugen als we dat tegen Hem zeggen.

De Heer Jezus zegt er nog wel iets bij: “God is een geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid” (Jh 4:24). God laat het niet aan onze beleefdheid over hoe wij Hem aanbidden. Hij verlangt ernaar dat we komen, maar geeft ook aan hoe we moeten komen. Het moet zijn “in geest”, dat wil zeggen geleid door de Heilige Geest, op een geestelijke wijze, en niet volgens menselijke programmering. Het moet ook zijn in “waarheid”, dat wil zeggen volgens de openbaring die Hij van Zichzelf heeft gegeven in de Bijbel en niet zoals wij menen over God te kunnen denken.

Bij Gideon is dit ook zo. In Ri 6:20 geeft God aan wat hij met het offer moet doen. Hij moet het brengen op de rots, die ook een beeld van Christus is (1Ko 10:4b; Mt 16:18). Het vers besluit zo mooi met “en zo deed hij”. Het geeft de prachtige gezindheid van Gideon aan. Het is te wensen dat dit ook onze gezindheid is.

God neemt het offer aan

De wijze waarop de HEERE het offer behandelt, is indrukwekkend. Hij raakt het aan met de staf die Hij in Zijn hand heeft. Die staf is een heersersstaf, een scepter. Zo’n staf wordt gedragen door voorname personen die gezag hebben over anderen. Het is een teken van koninklijke waardigheid (Es 4:11; Es 5:2). De HEERE in Zijn verhevenheid en majesteit aanvaardt het offer dat Gideon in zwakheid brengt.

Er komt vuur, een beeld van de onderzoekende en beproevende heiligheid van God, uit de rots en verteert het offer. Na het offer van Gideon op deze wijze te hebben aangenomen verdwijnt de HEERE uit het zicht.

Door dit offer neemt Gideon zijn ware plaats in voor God. Alleen op de grondslag van het offer van Christus is iemand aangenaam voor God en kan God hem accepteren. Daarmee is de basis voor Gideons verdere dienst gelegd.

Wee mij

Dan klinkt het “ach” in de zin van ’wee mij’. Gideon is zich namelijk bewust geworden dat hij oog in oog heeft gestaan met God. Dit bewustzijn verbreekt hem. Elke gedachte aan zichzelf en aan eigen onmacht verdwijnt. Alleen de HEERE blijft over in Zijn grootheid en heerlijkheid, en dat is het juiste uitgangspunt voor de komende strijd. Het maakt klein en tegelijk geeft het vertrouwen.

Bij Jesaja zien we dezelfde reactie als hij door God wordt geroepen. Hij ziet de HEERE zitten op een hoge en verheven troon, terwijl hij de serafs elkaar hoort toeroepen: “Heilig, heilig, heilig is de HEERE van de legermachten … Toen zei ik: Wee mij, want ik verga! Ik ben immers een man met onreine lippen en woon te midden van een volk met onreine lippen” (Js 6:1-5). Jesaja komt tot deze persoonlijke uitroep nadat hij in Jesaja 5 tot zes keer toe “wee hun” (Js 5:8-23) heeft uitgesproken over verschillende groepen mensen en de verschillende zonden die zij bedrijven.

Voordat hij tot hen kan worden gezonden, moet hij eerst erkennen dat hij zelf niet beter is. God brengt hem daartoe door hem oog in oog te plaatsen met Zichzelf en Zijn heerlijkheid. Dat doet hem voor de zevende keer een ‘wee’ uitroepen, maar dan over zichzelf. Dan geeft de HEERE Jesaja het bewijs van verzoening en is hij bereid om te gaan waarheen Hij hem zal zenden en te doen wat Hij van hem vraagt: “Zie, hier ben ik, zend mij” (Js 6:6-8).

Dit is de beste en grondigste manier om de dienaar op zijn taak voor te bereiden. Het geeft aan de ene kant een diepe indruk van wie de mens is en toont de eigen onwaardigheid en onbekwaamheid. Aan de andere kant wordt die indruk opgedaan in de tegenwoordigheid van God de Almachtige, en dat is een enorme bemoediging om te doen wat Hij van ons vraagt. Hij zendt en is met ieder die op de grondslag van het offer van Zijn Zoon staat (Ri 6:14; 16; 21).

Vrede

Dan hoort Gideon de woorden “vrede zij met u” uit de mond van de HEERE. Hij hoeft niet bang te zijn omdat hij oog in oog met de HEERE heeft gestaan. Hij is door het offer toch door God aangenomen? Hij kan nu in vrede gaan. Velen hebben deze vrede voor hun geweten gekregen, nadat ze in geloof het werk van de Heer Jezus hebben aanvaard: “Wij dan, gerechtvaardigd op grond van geloof, hebben vrede met God door onze Heer Jezus Christus” (Rm 5:1). Dat is de vrede waarover de Heer Jezus spreekt als Hij zegt: “Vrede laat Ik u” (Jh 14:27a).

Door de vrede met God die door de Heer Jezus op het kruis is bewerkt, is er voor angst voor God geen plaats meer. Bang zijn voor God betekent in feite tekortdoen aan Zijn waardering van het werk van Zijn Zoon. God heeft het werk van Zijn Zoon aanvaard en daarvan het bewijs gegeven door Hem uit de doden op te wekken en Hem aan Zijn rechterhand in de hemel een plaats te geven.

De vrees bij Gideon is weg en hij bouwt een altaar met de mooie naam: “De HEERE is vrede.” Dit laat zien dat Gideon geen last meer heeft van angst. Hij neemt niet langer zijn eigen gevoelens als uitgangspunt, maar de HEERE Zelf. De vrede die hij nu bezit, is niet het gevolg van een goed gevoel, maar van Wie de HEERE is. Hij heeft die vrede gemaakt. Dat maakt Gideon tot een aanbidder, waarvan het altaar spreekt dat hij bouwt. Hier zien we de eerste uitwerking die het ontvangen van vrede heeft: God wordt ervoor aanbeden.

Deze vrede krijgt ook een praktische uitwerking in het leven van Gideon. Dat behoort ook in ons leven zo te zijn. De innerlijke vrede die hij nu bezit, heeft hij getoond in het vervullen van de taak die hem is opgedragen. Die vrede is een getuigenis gebleven in de omgeving waar hij woont. Het is geen voorbijgaande vrede. Hij heeft in die vrede geleefd en zó de vijanden bestreden.

Dit is de vrede waarover de Heer Jezus spreekt als Hij zegt: “Mijn vrede geef Ik u” (Jh 14:27b). Deze vrede is Zijn eigen vrede die Hij heeft in de weg die Hij is gegaan omdat de Vader Hem heeft opgedragen die weg te gaan. Deze vrede mag het deel zijn van ieder die in opdracht van God een taak heeft te verrichten. Het is deze vrede die in de aanhef van veel brieven van het Nieuwe Testament door de diverse schrijvers aan hun lezers wordt toegewenst.

De eerste opdracht: afbreken en omhakken

Gideon ontvangt zijn eerste opdracht nadat hij door God in de juiste verhouding tot Hem is gebracht. Nu kan God hem gaan gebruiken. Maar voordat Hij Gideon in het openbaar laat optreden, moet Gideon eerst in zijn familie aan de slag. Hij moet thuis beginnen. Ditzelfde maakt de Heer Jezus Zijn discipelen duidelijk als Hij hun opdraagt van Hem te getuigen en daarmee te “beginnen bij Jeruzalem” (Lk 24:47), dat wil zeggen in hun directe omgeving, dicht bij huis. Daarna kunnen ze verder gaan, naar “heel Judéa en Samaria en tot aan [het] einde van de aarde” (Hd 1:8).

De opdracht die Gideon krijgt, is duidelijk. Hij heeft zojuist een altaar voor de HEERE gebouwd en thuis staat nog een altaar voor de Baäl. Deze twee altaren verdragen elkaar niet. Wie een altaar voor de Heer bouwt, zal ertoe moeten komen elk ander altaar af te breken. Pas dan kan er een getuigenis gegeven worden in de strijd voor de Heer. Eerst moet de Baäl worden weggedaan, anders zou misschien de overwinning aan hem worden toegeschreven. Ook de gewijde paal die erbij staat, moet eraan geloven. De gewijde paal lijkt een soort bescherming van het altaar te zijn. Zowel het altaar als de paal moet worden omgehouwen. Hier krijgt de naam Gideon, ‘neerhouwer’, zijn praktische betekenis.

In het altaar van de Baäl kunnen we de eerbied zien die mensen kunnen hebben voor allerlei dingen in hun leven, zonder dat God Zijn plaats daarin heeft. Baäl betekent ‘heer’. Zo kunnen er dingen in ons leven zijn die gezag over ons hebben, waardoor we ons laten overheersen. We maken onszelf met voor onszelf aannemelijke redenen wijs dat die dingen in ons leven aanwezig behoren te zijn, we ondervinden er nut van.

Een voorbeeld kan een en ander verduidelijken. Een bepaalde sport kan in ons leven zo’n grote plaats innemen, dat we er alles voor over hebben. We maken onszelf wijs dat het nuttig is voor ons lichaam. Om door de Heer gebruikt te kunnen worden zullen we zowel onze houding tegenover die sport als onze nuttigheidsredeneringen moeten veroordelen. Hiermee bedoel ik niet te zeggen dat het verkeerd is aan sport te doen. Ik wil alleen aangeven dat het een ‘altaar’ in ons leven kan zijn dat moet worden omgehouwen, samen met de verkeerde ideeën waarmee we dit ‘altaar’ beschermen.

De tweede opdracht: bouwen en offeren

Neerhouwen van het verkeerde is niet de enige opdracht die Gideon krijgt. Hij moet ook een nieuw altaar bouwen. Daarop moet hij de tweede stier van zijn vader offeren met het hout van de gewijde paal. Wat wil dit alles zeggen? Iets nieuws moet de plaats van het oude gaan innemen. Het oude heeft met de Baäl te maken, het nieuwe met de HEERE.

In Ri 6:24 bouwt Gideon spontaan een altaar om uitdrukking te geven aan de aanbidding die er in zijn hart voor de HEERE is. Nu krijgt hij van God de opdracht een nieuw altaar te bouwen. Je zou dit het altaar van zijn getuigenis voor God kunnen noemen. Hij moet het bouwen op een plek die voor iedereen zichtbaar is. Hiermee komt hij er openlijk voor uit dat hij tegen de Baäl en voor God kiest.

Samen met de tweede stier moet het hout van de gewijde paal worden geofferd. Dat wil zeggen dat alle redeneringen die we tot nu toe hebben gehad om onze dienst aan ‘de Baäl’ goed te praten, hun einde vinden in de offerdood van Christus. We erkennen dat in de dood van Christus alle gedachten die uit ons vlees voortkomen, zijn geoordeeld.

De tweede stier spreekt van de Heer Jezus. De tweede krijgt de voorkeur boven de eerste. Dit doet denken aan de “eerste mens” en de “tweede Mens” (1Ko 15:47). De eerste mens, Adam, heeft gefaald; de tweede Mens, dat is Christus, heeft in alles aan Gods wensen beantwoord. Gideon moet de tweede stier nemen omdat deze een mooie afspiegeling is van de Heer Jezus, Die God altijd volkomen toegewijd heeft gediend, tegenover een steeds weer falend volk.

Gideon doet het in de nacht

In gezelschap van tien knechten gaat Gideon op weg om zijn opdracht uit te voeren. In Ruth 4 treffen we ook tien mannen aan (Ru 4:2). Zij stellen een afdoende getuigenis voor, zoals de wet van de tien geboden dat is. Wat Gideon doet, kan door deze mannen worden bevestigd, zij kunnen getuigen wat er is gebeurd en hoe het is gebeurd. Als het op handelen aankomt, is Gideon geen ‘Einzelgänger’, iemand die alles alleen doet. Hij zorgt ervoor dat hij geruggensteund wordt door getuigen. Toch heeft hij nog niet de moed om zijn getuigenis op klaarlichte dag te geven. Hij doet het ‘s nachts.

Wie zal hem dat kwalijk nemen? Ik weet nog goed dat ik voor de eerste keer blaadjes met een evangelieboodschap ging verspreiden in de buurt waar ik toen woonde. Dat deed ik toen ook pas ‘s avonds, toen het donker was geworden. Nicodémus is ook zo iemand. Ook hij durft er eerst niet openlijk voor uit te komen dat hij belangstelling heeft voor de Heer Jezus (Jh 3:1-2). Maar dat is veranderd. Verderop in het evangelie naar Johannes horen we hoe hij het voor de Heer Jezus opneemt tegenover zijn collega-farizeeën (Jh 7:50-51). Nog weer later blijkt zijn liefde voor de Heer Jezus als hij “met een mengsel van mirre en aloë” komt als de Heer begraven wordt (Jh 19:39-42). Zowel in Johannes 7 als in Johannes 19 wordt eraan herinnerd dat hij “eerst ‘s nachts tot Hem was gekomen”.

In elk geval handelt Gideon in gehoorzaamheid. En als er gehoorzaamheid is, kunnen de gevolgen aan God worden overgelaten. Als wij doen wat God van ons vraagt, doet God voor ons wat wij niet kunnen. God neemt het voor Gideon op tegen diens vijanden.

De tegenstand bezworen

Als de inwoners van de stad de volgende dag ontdekken wat er is gebeurd, is de ontsteltenis groot. Na onderzoek blijkt dat Gideon de dader is. Daarom wordt zijn leven geëist.

Er is niets dat zoveel vijandschap oproept dan wanneer iemands godsdienst wordt geminacht. Je haalt je de woede van supporters op de hals als je iets negatiefs over hun club durft te zeggen. Sport, in Nederland vooral voetbal, is godsdienst geworden. Er worden bijbelse uitdrukkingen gebruikt om voetbalsterren te verheerlijken. Ze worden ‘godenzonen’ genoemd.

En wat te denken van de macht van de islam? Getuigenissen van bekeerde moslims vermelden dat ze met de dood bedreigd zijn, omdat hun geloof in de Heer Jezus betekent dat ze de islam hebben afgezworen. Daarmee is voor God aangetoond dat hun vroegere godsdienst waardeloos voor hen is geworden. Voor een bekeerde Jood geldt vaak hetzelfde. Wie in een omgeving waar mensen goden hebben gemaakt naar eigen inbeelding, kiest voor de ware God en daar openlijk voor uitkomt, zal rekening moeten houden met hevige tegenstand.

Dit openlijk voor God uitkomen is het moment waarop Hij een wending in de gebeurtenissen brengt. Achter de schermen neemt Hij het voor Gideon op. Daarvoor gebruikt Hij de vader van Gideon. De vrijmoedigheid van Gideon in de nacht maakt zijn vader vrijmoedig overdag. Gideons vader doet met een nuchter verhaal een beroep op het verstand van de inwoners van de stad. Hij stelt eenvoudig voor dat de Baäl, als hij een god is, zichzelf maar moet wreken voor het oneerbiedige dat hem is aangedaan. Dit doet denken aan de uitdaging die Elia uitspreekt in zijn confrontatie met de priesters van de Baäl over de vraag, wie werkelijk God is (1Kn 18:24-29).

De mannen van de stad hebben geen weerwoord. Ze geven Gideon alleen de naam “Jerubbaäl”, waarin ze tot uitdrukking brengen dat ze van de Baäl verwachten dat hij zich wel op Gideon zal wreken. Deze naam lijkt een erenaam te zijn geworden als blijkt dat er niets met Gideon gebeurt.

In wat Gideon gedaan heeft, wordt openbaar wat in de harten van de mensen is. Ze komen er duidelijk voor uit dat ze de Baal als hun god erkennen. Als we openlijk voor God en Zijn waarheid uitkomen, maakt dat ook vandaag duidelijk wat er in het hart van de mensen om ons heen leeft.

De mensen die Gideon ter dood willen brengen om wat hij heeft gedaan, zijn mensen van zijn eigen stad. Als wij in woord en daad ervoor uitkomen dat wij voor de Heer Jezus hebben gekozen, zullen we tegenstand ontmoeten. De meeste tegenstand komt misschien wel van hen die het dichtst bij ons staan, maar geen deel hebben aan de Heer Jezus, terwijl ze van zichzelf vinden dat ze zeer godsdienstig zijn. Als wij, als kinderen van God, het verkeerde in ons eigen leven zien en het daaruit verwijderen, doet het pijn als dan niet de wereld daar aanmerkingen op maakt, maar dat juist medegelovigen daar negatief op reageren.

Als we voor God kiezen tegenover het verkeerde, mogen we erop rekenen dat God voor ons opkomt. Hij staat aan onze kant. Op welke manier Hij dat laat merken, is bij ieder weer anders. Zeker is, dat Hij van onverwachte zijde uitkomst zal geven als wij trouw en gehoorzaam doen wat Hij van ons vraagt, net zoals Hij dat bij Gideon heeft gedaan.

De Geest bekleedt Gideon

De vijand wordt steeds actief als er bij Gods volk dingen gebeuren die spreken van een hernieuwd besef dat God er is en dat alleen Hij recht heeft op Zijn volk. We hebben deze activiteit bij de vijand ook in Richteren 4 gezien (Ri 4:12-13). De vijand maakt zich klaar om zijn claim op het land te bevestigen en te versterken. Dat is het moment waarop de Geest van de HEERE als een kleed over Gideon komt en hem bekleedt. De Geest is op Gideon en gebruikt hem als Zijn instrument (vgl. 1Kr 12:18).

De Geest is natuurlijk al langer werkzaam in dit hoofdstuk, maar nu komt Hij op Gideon om door hem te gaan werken en de vijand te verjagen. Het is één ding te weten dat de Geest werkzaam is in je leven; het is een ander ding je daadwerkelijk door de Geest te laten gebruiken om overwinningen te behalen in je leven.

Wat in de vorige verzen over Gideon is vermeld, is een voorbereiding om hem geschikt te maken tot iemand die de Heilige Geest kan gebruiken. In die voorbereiding heeft Gideon zijn trouw en gehoorzaamheid aan de HEERE getoond. Dit is de vruchtbare bodem waarop de Heilige Geest verder kan bouwen. Tegen ons wordt gezegd: “Wordt vervuld met [de] Geest” (Ef 5:18). De opdracht – want dat is het – om vervuld te worden met de Geest, volgt op enkele zaken die in een christelijke levenswandel niet of wel aanwezig behoren te zijn (Ef 5:1-17). Wie vervuld is met de Geest, kan zich op dat moment niet door het vlees laten leiden.

Na de opdracht om vervuld te zijn met de Geest volgt: “En spreekt tot elkaar in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen” (Ef 5:19). Dit is een prachtig resultaat van het vervuld zijn met de Geest. Wat we elkaar te zeggen hebben, gebeurt dan op een welluidende manier, ongeacht of het gaat om bemoediging, vertroosting of vermaning. Het lijkt erop dat we dit kunnen vergelijken met het blazen op de bazuin door Gideon. Het resultaat is dat de Abiëzrieten, dat is zijn familie, bij hem komen.

Als de Geest van God de gelegenheid krijgt om de harten te vervullen, is dat het begin van het einde van de strijd te midden van de gelovigen. Midian betekent immers ‘twist’. Door de bazuin – een beeld van het Woord van God waarnaar we luisteren – wordt het volk verzameld en ontstaat er eenheid. Als we ons beijveren “de eenheid van de Geest te bewaren in de band van de vrede” (Ef 4:3), zal de strijd ophouden.

Gideon stuurt ook boden naar zijn eigen stam, Manasse, en naar andere, noordelijk gelegen stammen. Ze sluiten zich allemaal bij hem aan. Manasse is de enige stam in Israël die verdeeld is over twee gebieden. Er is één helft in het land, de andere helft bevindt zich erbuiten, aan de andere kant, de woestijnkant, van de Jordaan. Hierdoor weet Gideon uit eigen ervaring wat verdeeldheid inhoudt. Misschien is dit wel een extra aansporing voor hem geweest er alles aan te doen om de eenheid onder Gods volk te bewerken.

Wie weet wat verdeeldheid is, veroorzaakt door strijd binnen de eigen gelederen met zijn rampzalige gevolgen, zal ervoor strijden om Gods volk weer bij elkaar te brengen en te houden. Elke scheuring onder het volk van God veroorzaakt veel leed onder gelovigen en is tot oneer van de Heer.

Daarmee is niet gezegd dat ten koste van alles de eenheid moet worden bewaard of bewerkt. De eenheid die bewaard moet worden, is die van de Geest, niet die van het vlees of welke andere door mensen gemaakte eenheid ook. Dat neemt echter de pijn en schande van zo’n gebeuren niet weg. Het is te wensen dat de Geest gelegenheid krijgt in ons leven te bewerken wat dient tot bevordering van het welzijn van de gemeente en het zichtbaar maken van de eenheid ervan.

De vacht

Het is opmerkelijk hoezeer God tegemoetkomt aan alle vragen van Gideon met betrekking tot zijn opdracht. God heeft al zonneklaar verteld wat Hij van Gideon wil (Ri 6:14-16). Als Gideon een teken vraagt, geeft Hij dat (Ri 6:17). Nu vraagt Gideon nog een bevestiging van zijn opdracht, zelfs twee keer. Hij krijgt geen verwijt te horen, maar God geeft hem waar hij om vraagt, tot twee keer toe.

Het ‘uitleggen van een vlies’ – of, zoals hier is vertaald: “vacht” – is spreekwoordelijk geworden als het erom gaat de wil van God te weten te komen in een bepaalde zaak. Het is het vragen om een teken ter bevestiging van het vervullen van een taak die iemand op zich wil nemen. Op zichzelf genomen is het niet verkeerd dat iemand zekerheid wil hebben over wat hij voor de Heer wil doen.

Over het vragen van een teken is al iets gezegd bij de bespreking van Ri 6:17. Daaraan kan in verband met ‘het vlies’ nog het volgende worden toegevoegd. God kan Zijn wil ook duidelijk maken of bevestigen door middel van de omstandigheden waarin iemand zich bevindt of terechtkomt. Een voorbeeld zien we in het leven van Joni. Deze vrouw is volledig invalide geworden als gevolg van een duik in ondiep water waardoor zij haar nek heeft gebroken. Zij wordt door God nog steeds op een bijzondere wijze gebruikt.

Nu hoeven onze omstandigheden niet zo drastisch te veranderen als dat bij haar is gebeurd. Het gaat erom aan te geven dat er dingen in ons leven kunnen gebeuren waardoor wij weten: dit is wat God van mij vraagt. Dat zullen overigens nooit dingen zijn die tegen Zijn Woord ingaan. Als bijvoorbeeld een gelovige bidt voor een huwelijkspartner en de omstandigheden lijken iemand op zijn weg te brengen, maar het blijkt een ongelovige te zijn, dan kan dit nooit de leiding van God zijn. Hij verbiedt namelijk in Zijn Woord dat een gelovige met ongelovige trouwt (2Ko 6:14).

Nu nog iets over de geestelijke betekenis van de vacht met betrekking tot het land eromheen en de dauw. Een teken betekent iets, geeft iets weer, stelt iets voor, verwijst naar iets. Dauw spreekt van verfrissing, verkwikking. Het is de frisheid van een nieuwe dag. De dauw wordt in het Oude Testament meerdere keren als een zegen van de hemel voor het land van God beschreven.

Als Gideon dan ook in het eerste teken vraagt om dauw op de vacht en droogte op de aarde eromheen, lijkt dat een voorstelling van de zegen van God voor Zijn aardse volk Israël, terwijl de volken eromheen er geen deel aan hebben. Israël heeft door de verwerping van zijn Messias de zegen verspeeld, maar deze wordt wel bewaard voor later. Mogelijk kunnen we dat symbolisch voorgesteld zien in het uitwringen van de vacht waardoor een schaal gevuld wordt met water voor later gebruik.

Het tweede teken stelt het omgekeerde voor, want nu blijft de vacht droog en wordt de aarde eromheen nat door de dauw. Dit wil zeggen dat, na de verwerping van de Messias door Israël, God Zijn volk terzijde heeft gesteld en Hij de volken is gaan zegenen.

Beide ‘tekenen’ vinden we terug in de brief aan de Romeinen. We lezen daar ten aanzien van Israël over “hun overtreding”, “hun verlies”, “hun verwerping”. Deze uitdrukkingen tonen aan dat Israël door God terzijde is gesteld. Als gevolg van “hun overtreding is de behoudenis tot de volken [gekomen]”, en is er sprake van “[de] rijkdom van [de] wereld”, “[de] rijkdom van [de] volken” en “[de] verzoening van [de] wereld“ (Rm 11:11-15).

Maar daarmee is Israël niet voorgoed verstoten. Er komt een tijd die in dat gedeelte “hun volheid” (Rm 11:12) en “hun aanneming” (Rm 11:15) genoemd wordt. Dan zal Israël alsnog de zegen ontvangen. In beide tekenen is het duidelijk dat God het doet. Gideon draagt er niets aan bij. Alleen God is bij machte de zegen te geven, zowel aan Israël als aan de volken.

De plaats waar Gideon de vacht neerlegt, is ook van belang. Hij kiest daarvoor de dorsvloer. Dat herinnert aan de perskuip waar hij bezig was met het uitkloppen van tarwe (Ri 6:11). Daar heeft hij zijn waardering voor Gods zegen getoond en daar heeft hij voor het eerst de HEERE ontmoet. Hij is daar bezig geweest met de vrucht van het land. Vanuit de plaats die spreekt van het oordeel dat de Heer Jezus op het kruis heeft ondergaan, komt alle verkwikking en kracht om het ons opgedragen werk te doen.

Zoals gezegd, hoeft Gideon niets te doen. Wat hij wel doet, is vroeg opstaan, waarmee hij zijn verlangen naar het resultaat laat zien. De wijze waarop Gideon zich hier tot de HEERE richt, lijkt op die van Abraham in zijn voorbede voor Sodom ten behoeve van Lot (Gn 18:23-33; Gn 19:29).

Copyright information for DutKingComments